Nieuws
Het Hondenlichaam; de lever
Een vooraanzicht van de lever
Aangezien de lever voor wat betreft het vormen van gal deze taak voor een gedeelte heeft behouden zijn de voornaamste functies het beheren van voedingsstoffen (koolhydraten, eiwitten, vetten) door deze op te slaan of om te zetten in specifieke moleculen die de weefsels op dat moment nodig hebben. Wordt er meer eiwit opgenomen dan het lichaam nodig heeft, dan breekt de lever het teveel af (desamineren), waarbij stikstof wordt omgezet in ureum, dat vervolgens via het bloed naar de nieren wordt getransporteerd, waarna hetgeen er nog overblijft wordt verbrand om energie te leveren.
De lever als chemische fabriek
Een andere functie van de lever is het afbreken van schadelijke en giftige stoffen die in het bloed terecht zijn gekomen, zoals chemische toevoegingen of bestand delen in diervoeding, medicijnen en dergelijke.
Ook de opslag van ijzer en koper en het aanmaken van vitamine A behoren tot de taak van de lever. Bij al deze processen komt warmte vrij, die op haar beurt weer bij draagt aan het behouden van de lichaamstemperatuur.
Er zijn speciale cellen die dode bacteriën en al dat soort zaken uit het bloed verwijderen, de zogenaamde Kupffer-cellen.
relatie tussen lever en bloedvaten
De lever heeft eveneens tot taak om vitamine B12 op te slaan, dat nodig is voor het maken van rode bloedlichaampjes.
Ook slaat de lever ijzer en koper op, haalt ijzer uit de voeding en verzamelt tevens het ijzer dat bij de afbraak van hemoglobine vrijkomt en slaat dit op. Koper is onder andere nodig om het ijzer in de hemoglobinemoleculen in te kunnen bouwen en is daarom onmisbaar voor het lichaam.
Enterohepatische kringloop
Het bloed dat via de poortader de lever binnenkomt, stroomt door ruimten (sinusoïden) die iets wijder zijn dan de bloedvaten die langs strengen levercellen (leverbalkjes) naar de kleinste takken van de leverader stromen. De kleinste tak van de leverader is gelegen in het midden van een zogeheten leverlobje, dat op zijn beurt weer bestaat uit leverbalkjes die straalsgewijs uit het midden komen. Binnen dit systeem van bloedvaten en vaatjes wordt een groot aantal stoffen uit het bloed opgenomen of daaraan afgegeven.
Galblaas en relatie met de lever
In de lever bevindt zich tevens een systeem van kleine galkanalen, dat de galvloeistof in staat stelt naar de galgang af te vloeien. Ook het darmstelsel heeft een uitgebreide bloedvoorziening waardoor het in staat is om voedingsstoffen uit de verteerde spijsbrij op te nemen.
Het bloed dat rijk is aan voedingsstoffen bereikt via de poortader de lever, waarna het zich weer bij de grote bloedcirculatie voegt. De lever lijkt sterk op een groot en vernuftig laboratorium dat door middel van een groot aantal chemische reacties het voedsel bewerkt, voordat het wordt doorgegeven aan de cellen die dit nodig hebben. Op deze manier is het dus ook de lever die tevens de concentratie van deze stoffen in het bloed bepaalt. De voedingsstoffen die de lever bereiken, veranderen uiteraard van uur tot uur en van dag tot dag, omdat dit afhankelijk is van wat het dier eet. Spieren hebben weinig brandstof nodig wanneer ze in rust zijn, maar bij harde arbeid hebben ze grote hoeveelheden brandstof nodig om goed te kunnen functioneren. Deze brandstof bestaat uit glucose. In de lever ligt een zetmeelachtige verbinding opgeslagen (glycogeen) die helemaal is opgebouwd uit glucosemoleculen.
Als het spierweefsel meer glucose nodig heeft dan op dat moment in het bloed aanwezig is, wordt het glycogeen omgezet in glucose. Wanneer het bloed meer glucose bevat dan de weefsels nodig hebben, worden in de lever glucosemoleculen samengevoegd tot lange moleculen glycogeen en in deze vorm opgeslagen. Dit gebeurt onder de invloed van insuline dat in de alvleesklier wordt gemaakt.
De lever slaat ook vet op dat kan worden afgebroken om energie voor chemische processen te leveren of om warmte te produceren. De kleinere moleculen kunnen tot glycogeen worden samengevoegd, waardoor vetten in koolhydraten kunnen worden omgezet. Op bijna dezelfde manier breken levercellen aminozuren af en bouwen ze deze weer op tot koolhydraten. De aminozuren die hierbij overblijven worden in ureum moleculen tot een afvalproduct verwerkt en via het bloed naar de nieren getransporteerd om vervolgens met de urine te worden uitgescheiden.
De lever scheidt ook gal af in de galkanaaltjes, die op hun beurt weer samenkomen in grotere galkanalen en vervolgens uitmonden in de galblaas (vesica fellea), een zakvormig orgaantje waarin de galvloeistof wordt opgeslagen. Vanuit de galblaas wordt de gal naar de dunne darm gevoerd. De gal zelf is een alkalische substantie, die galzouten, galpigmenten en stoffen als cholesterol en lecithine bevat.
anatomie van de galblaas
De galzouten verminderen de oppervlaktespanning van vetten in het voedsel, waardoor deze tot kleine druppels worden afgebroken. Op deze manier ontstaat er een veel grotere oppervlakte waarop de vetsplitsende enzymen van de alvleesklier kunnen inwerken. Galkleurstoffen of galpigmenten zijn afbraakproducten van de rode bloedkleurstof (hemoglobine).De specifieke gele kleur van de huid en het oogwit die je waar kunt nemen bij sommige vormen van geelzucht ontstaan door een ophoping van deze galpigmenten in het bloedende weefsels. Heel vaak is dat een gevolg van een afsluiting van de galgang. Geelzucht hoeft dus niet altijd een leverziekte te zijn, maar kan ook ontstaan doordat de gal niet afgevoerd kan worden en daardoor in het bloed in de weefsels terechtkomt.