Nieuws

Het Hondenlichaam; de Spijsvertering

Het komt dan in het laatste deel van de dikke darm terecht, dat de naam van endeldarm draagt. Tevens worden daar nog stoffen verzameld, die niet in opgelost konden worden – de voor het organisme onverteerbare delen uit het voedsel.

spijsvertering hond

Ook worden onbruikbare stoffen uit het lichaam zelf, de tijdens het levensproces ontstane afbraakstoffen of “slakken” verzameld. Alles wordt na bepaalde tijd via de anusspier als feces uitgescheiden.
Tussen de dunne en de dikke darm ligt nog de blinde darm, die door sommigen bij de hond, evenals bij de mens, als overtollige ballast wordt beschouwd.
Ze werkt bij de hond niet zo intensief mee aan de voedselvertering als bij herbivoren. De koolhydraten (zetmeelsoorten en suikers) werden in de mondholte en de maag van de hond niet of nauwelijks aangegrepen. Dit gebeurt in de dunne darm, onder invloed van enzymen of fermenten.

Hier liggen de kardinale verschillen tussen de spijsverteringssystemen van de carnivoren en de herbivoren: de carnivoren met hun kort darmsysteem, vooral ingericht voor eiwitvertering en de lange darmen der herbivoren, bij wie de intensieve vertering van vooral koolhydraten voornamelijk in de darm moeten plaatsvinden.

Zagen we al, dat de spijsvertering van de planteneter, vooral bij de herkauwers, al meteen in de mondholte begint, zo is het vooral de bacterieflora in de darm, ook in de enorm ontwikkelde blinde darm, die zelfs de zogenaamde ruwvezel, aangrijpt en verwerkt.
Door de lengte van de herbivorendarm blijft het voedsel daarin dan ook veel langer dan in die van carnivoren, waarin eigenlijk alleen nog een “navertering” plaats grijpt, omdat het voornaamste al in de maag plaats vond.
Bij herbivoren duurt het dan ook wel een drie tot vier dagen alvorens het opgenomen voedsel het lichaam weer verlaat. Ook heeft men gevonden, dat de herbivoor in de darm het B1 vitamine kan opbouwen (synthetiseren), dit geheel in tegenstelling met de meeste andere diersoorten.
Of eigenlijk kan men zeggen dat de bacteriën in de herbivorendarm het B1 vitamine vormen; hun gastheer trekt hiervan dan de voordelen. Ook de dikke darm, waar vooral de diffusie door de darmwand plaats heeft, is veel langer dan bij de carnivoren.
De voedselbrei wordt door inwerkingen van allerlei aard zo verkleind, dat het opgelost wordt in de spijsverteringssappen.

De stroperige, kleurloze tot witte vloeistof vol met voedingstoffen noemt men “chymus”.
Van de voedingsmiddelen heeft de spijsvertering dus verkleinde, vloeibare producten gemaakt, die nu gemakkelijk door de darmwand kunnen diffunderen.
Ze worden als het ware door de darmwand opgeslurpt en aan de achterzijde hiervan komen ze in de zogenaamde haarvaten, heel fijne bloedvaatjes, en in de uiterst fijne “chylvaatjes” overgaan.

Deze fijne vaatjes hebben een doorsnede van enkele duizenden millimeters. Men begrijpt nu ook, waarom het voedsel zo verkleind moet worden; bevonden de voedende bestanddelen zich niet in een vloeibare oplossing maar waren er grotere stukjes in de chymus, dan zouden deze vaatjes gemakkelijk verstopt kunnen raken.
Er is nog een reden, waarom alles zo uiterst fijn verdeeld en tot zeer eenvoudige, laagmoleculaire vorm gebracht moet worden. Want ook al zou de darmwand de grote eiwitmoleculen onafgebroken kunnen doorlaten, dan zou dit voor het organisme nog zeer gevaarlijk worden, ja tot de dood kunnen leiden.

Want zogenaamde “vreemde eiwitten”, dus lichaamseiwit van het ene organisme in de bloedbaan van een andere diersoort gebracht, oefent een sterk giftige werking uit. Deze vreemde eiwitten moeten dus eerst door een chemische ontleding (spijsvertering) onschadelijk gemaakt worden.
Is nu de laatste hoeveelheid chymus door de dikke darm opgeslurpt, dan blijven daarin nog allerlei stoffen over, die niet konden worden omgezet en die dus niet in oplossing gebracht konden worden, daarom voor het organisme waardeloze producten als haren, veren, hoornstof, ruwvezel en cellulose, moeilijk verteerbare beenderen, huid, onverteerbare plantaardige celinhoud en eventueel wormen en wormeieren.

Hierbij komen dan nog allerlei afvalstoffen uit het lichaam zelf, die bij de levensprocessen ontstonden, bacteriënlijken, gassen enzovoorts, waaraan ten slotte water onttrokken wordt om vervolgens als feces door de anusspier uit het lichaam verwijderd te worden.
Bij het resorberen, het opslurpen door de darmwand, blijken vetten sterk stimulerend te werken op de doorlaatbaarheid van de afgebroken eiwitten. Men neemt aan dat de opname van de eiwitafbraakproducten het beste gebeuren kan bij een verhouding van vetachtige lichamen tot eiwitafbraakproducten als 1 tot 2.

Hoe gaat de spijsbrij, de chymus, nu door de darmwand?
Simpel voorgesteld kunnen we ons indenken dat de binnenhuid van de darm uiterst fijne gaatjes bezit, zodat deze stoffen als door een zeer fijne zeef heen lopen, waarop de grotere delen achter blijven.
In het dierlijk organisme speelt nu het dierlijk membraan, het dierlijk vlies, deze rol van zeef. Dit dierlijk membraan heeft de eigenschap bepaalde, in uiterst fijne graad van splitsing gebrachte stoffen wel door te laten, doch producten van te grote omvang of van een nog te grote moleculaire samenstelling tegen te houden.

Het zou in dit verband te ver voeren een explicatie te geven van de zogenaamde permeabele (doorlaatbare), semi-permeabele (onder omstandigheden en voor bepaalde stoffen doorlaatbare) en impermeabele (ondoorlaatbare) membranen.
Wel moet er op gewezen worden, dat de darmwand een zo groot mogelijke oppervlakte bezit om deze resorptiefunctie zo goed en zo snel mogelijk te kunnen verrichten. Dit wordt bereikt door talloos vele uitstulpingen van de binnenwand van de darm, de darmvlokken.

Ze bestaan uit slijmvlies, dat voor de in de chymus voorkomende, goed verteerde stoffen permeabel is. Onder invloed van het hormoon “villikinine”” worden deze vlokken samengetrokken, waardoor de opgenomen voedingsstoffen dan verder getransporteerd worden.
Zijn de voedingsstoffen ten slotte door de darmwand heen, dan komen ze eerst ten dele – zoals we al zagen – in de fijnste chylvaatjes, gaan hieruit over in de chylvaten of lymfevaten en daarna in de chylbuizen of lymfbuizen, die op hun beurt weer in direct contact staan met de grote bloedvaten.

Het andere deel van de door de darmwand geresorbeerde chymus gaat in de zeer fijne “bloedhaarvaatjes”, die met de fijnste chylvaatjes in de darmvlokken liggen.
Nu gaan de in de vloeistof opgeloste minerale bestanddelen (de voedingszouten), evenals de geresorbeerde afbraakproducten van de koolhydraten en de eiwitten voornamelijk in de haarvaatjes over, terwijl de afgebroken en tot uiterst kleine bolletjes gebrachte (geëmulgeerde) vetachtige stoffen vooral door de lymfbaan worden meegevoerd.

Dit laatste is dan de zogenaamde lymfe. De eerstgenoemde resorptie, die door de bloedhaarvaatjes, is de zogenaamde directe, die der vetten door de lympfbaan de indirecte resorptie.

Aanmelden voor de nieuwsbrief

Aanmelden voor de nieuwsbrief